woensdag 26 september 2007

1896

Menado 22 Jan 1896

Lieve beste Moeder,

Ik hoor van Lotje, dat ze U een langen brief geschreven heeft; dit treft prachtig, want ikzelf heb op kantoor zóó veel te doen, dat er met deze boot voor particuliertjes geen tijd meer overschiet; spoedig is er echter een boot naar Singapore. Lotje heeft U ook een heele bestelling gedaan; ik heb aan Seydenzaal gevraagd de expeditie te bezorgen, en wilt U hem wel laten weten, waar de kist gehaald kan worden; wilt U het kostende s.v.p. van Rogge ontvangen. Voor mij moet er nog een scheermes bij; doch het koopen ervan zal ik liever aan een manspersoon opdragen.
Ziezoo, als deze brief af is, stap ik in de bendy, en rijd naar ons heerlijk en innig gelukkig huisje. 't Is een drukke inspannende dag geweest; maat als ik nu thuis kom en mijn lieve vrouw kijkt mij zoo vroolijk en zoo stralend aan, dan is alle soesah en alle narigheid vergeten. Zij heeft nu een aardig krullebolletje, want eindelijk heb ik toegegeven, om haar haar kort te knippen. 't Was een heele overwinning voor mij, want al was haar haardos nu niet zoo bizonder weelderig, ik vond het nu eenmaal mooi, vooral en profil. Maar in dit klimaat is het nu eenmaal beter, en nu kan ze zich bij het baden zoo heerlijk begieten. Maar ook dit krullebolletje staat haar heel aardig en interessant; het is zoo'n prettig gezicht, om op te kijken, en zelfs als er andere menschen in gezelschap zijn,. kijk ik toch altijd naar mijn vrouw. Zij heeft zoo iets, ik weet niet was, zoo iets stralends in haar uiterlijk, dat iedereen aantrekt.
Maar foei wat flauw zult U zeggen, voor zijn grooten jongen die al zoo lang getrouwd is, om nu nog over zijne vrouw te zitten opsnijden, net alsof het nog zijn meisje was. Daarom zal ik er maar het zwijgen toe doen, anders raak ik nooit uitgepraat, en blijf met een hartelijke zoen
Uw innig gelukkigen Zoon
Dirk.
****************

Menado 22 Februari 1896

Lieve beste Moeder,

Lotje heeft mij verteld, dat zij U met de vorige mail ons dierbaar geheim heeft geschreven; doch er is nu geen noodzaak meer, het als een geheim te beschouwen, daar, ook volgens de vroedvrouw, die haar dezer dagen bezocht, wij de gegronde hoop mogen koesteren, dat zij in de eerste dagen van Augustus (misschien wel op Koningin's verjaardag!(Regentes) moeder zal worden. Hoe onze stemming thans is, kan ik U moeilijk beschrijven. Wij waren al zoo gelukkig, en als er nu nog zoo'n lief Gods geschenk bijkomt, hoe dan nog meer! Vooral omdat wij eerst na een jaar getrouwd te zijn, hoop begonnen te koesteren is onze blijdschap des te grooter; want al werd het niet uitgesproken, beiden hoopten wij in stilte, dat onze verbinte­nis ook op die wijze gezegend zou worden. En nu te weten, dat dit mogelijk kan zijn! Wat niet weinig tot onze blijdschap bijdraagt, is, dat Lotje zich tegenwoordig zoo bizonder flink en gezond gevoelt. Nadat de eerste periode van onwel zijn, braken etc. voorbij was, keerde de eetlust in verdubbelde mate weder, en hebben zich nog geene verontrusten­de of onaangename verschijnselen voorgedaan. Nu is Indië voor eene vrouw in zulke omstandigheden een heerlijk land, Nooit hoeft zij een japon of knellende banden of zoo te dragen; (wij hebben nu voldoende excuus om geen visites of zoo te maken;) den heelen dag in den gemakkelijken sarong & ka­baai; daarbij -ook door ons buitenleven- den heelen dag in de versche lucht; geregeld baden, terwijl versterkend en smakelijk voedsel gemakkelijk te krijgen is. Nu beginnen wij ook systematisch elken dag min­stens een uur te wandelen- guur of slecht weder zal ons dit gelukkig niet beletten- en zoo zijn alle omstandigheden daar, om de bevalling met gerustheid tegemoet te mogen zien.
Ben i, onder deze omstandigheden vooral, innig blij, dat mijne vrouw zulk een kerngezonde en bizonder sterke constitu­tie, nog dankbaarder ben ik, dat ik met mijn gansche hart mag hopen, dat onze lieveling ook naar karakter en ziel op de moeder mag lijken. Bij een bizonder flink en degelijk karak­ter, en een verstandig hoofd, heeft zij een innig lieve en zachte inborst;in onze engagementstijd sprak zij er wel eens over, dat zij vreesde te scherp te zijn, en niet lief genoeg. Nu ik vond dit volstrekt niet, maar tevens vond ik dat als men zelf van een fout zoo overtuigd is, het niet moeilijk zal vallen die te verbeteren. Als zij vroeger gelijk heeft gehad, dan is zij er ook in geslaagd, dit te veranderen, want in ons gelukkig huwelijksleven heb ik slechts hare liefheid en zachtheid ondervonden. Weet U, wat ook merkwaardig is, dat nu bij ons beiden, als bij intuïtie een meer godsdienstig gevoel ontstaan, en dat wij behoefte hebben in onze overdenkingen ook meer het Opperwezen te gedenken, dat ons zooveel doet genie­ten.
Wat wij wenschen, een zoon of een dochtertje, wij weten het zelf niet, wij zullen dankbaar zijn voor alles, wat ons geschonken wordt. Hoop ik, het evenbeeld der moeder in ons lieveling te zien, en hoopt Lotje weder dat er iets van mij in zal liggen, ons beider wenschen zijn echter één waar wij beiden innig dankbaar zullen zijn, wanneer iets van de Groot­moeder, iets van Uwe trekken en Uw karakter, lieve Moeder, op onzen lieveling mogen overgaan. Beseffen wij ook zeer goed, hoe onzeker ons hoop nog is, wij hopen echter steeds het beste.
Reeds met deze boot hebben wij van Java een & ander besteld, en, door Gerard, een & ander uit Holland. Na de boot begint Lotje alle voor de groote gebeurtenis klaar te maken. U begrijpt, welk een heerlijk werk dit is, en hoe nu de onge­borene eigenlijk reeds de eerste plaats in ons huis inneemt. Dikwijls ben ik weemoedig dat wij slechts ,met ons tweeën van dit alles kunnen genieten, en dat U allen slechts op zoo'n verren afstand in onzen vreugde kunt deelen. Vooral in de dagen, die komen zullen, zou ik U, lieve Moeder, zoo gaarne naast ons weten. Doch hieraan is niets te veranderen, en wij zullen er maar niet om treuren. Denk ik aan later tijd, als wij zoo God wil, een lief kleinkindje in Uwe armen mogen voeren, dan maakt dat wederzien weder alles goed!-

23 Febr.
De boot bracht ons geen brief van U; Uw laatste was van 26 November, en op Kantoor ontving ik ze tot 3 Jan. Wij hopen maar, dat er geen is verloren gegaan; en dat alles bij U in orde is. Lotje heeft U ook al geschreven, dus U zult wel tevreden zijn. Hierbij nog een wisseltje op de Twentsche Bank groot Fl. 150,-.
Met een hartelijke zoen
Uw liefh.
Dirk
***********************

Menado 23/3 '96
Lieve beste Moeder,

Door vervroegde postsluiting kan ik U slechts een kort woordje zenden, doch Lotje heeft destemeer haar beste gedaan, dat goede kind!
Zij maakt het geheel uitstekend; eet flink, slaapt lek­ker, en wandelt geregeld elken avond met mij ca. een uur. Overdag druk bezig met alle toebereidselen voor de groote gebeurtenissen; O Moeder! hoe wilde ik, dat U haar bij dat alles eens kondt gadeslaan, en tevens zien, hoe gelukkig zij mij maakt.
Nu een woordje over Uw vraag, om voor Christine wat mede te doen. Tot mijn leedwezen kan ik aan dat verzoek niet vol­doen, daar ik in dezen geheel consequent moet blijven. 't Is hem niet om dat geld, doch om het principe. In onzer beider families, zoowel van Lotje als van mij, bestaat ruimschoots gelegenheid tot geven. Wij wenschen ons daaraan volstrekt niet te onttrekken, doch wat wij geven, willen wij ook met recht­vaardigheid verdeelen. Bovendien kunnen wij dat alleen doen op een moment, als dit onszelf convenieert, en heb ik er voor mij bepaald bezwaar tegen, om zoo bon gré mal gré te worden aange­spoord.
U moet mij dit niet kwalijk nemen. Het schoolgeld blijft, zooals beloofd, voor mijne rekening. Overigens is van mijne Indische spaarpenningen reeds vroeger zooveel in Merzig te land gekomen, dat ik, zonder onrechtvaardig voor de anderen te worden, dit niet meer mag vergrooten.
Met de volgende mail ontvangt U weer eens een langen brief. Nu geef ik U maar een hartelijke zoen en blijf steeds
Uw liefh. zoon
Dirk
***********************

Sario, 16 April 1896

Lieve beste Moeder,
Ik heb nog juist eenige rustige oogenblikken voor de komst van de boot, die ik niet beter kan besteden, dan Uwe laatst brieven van 9 & 17 Januari en 14 Februari na te lezen en te zien of een & ander nog te beantwoorden valt. Mijn lieve vrouw zal u wel over ons dagelijksch doen & laten schrijven; welk een heerlijke lange brieven kan zij schrijven! Dat heb ik nu eindelijk ook eens ondervonden. Ik was al lang ja­loersch op al die lange brieven, die zij aan anderen schrijft en nooit aan mij. Nu, verleden maand moest ik noodzakelijk eens naar Talis­se, en toen ben ik een week van huis geweest. Dat was verre van pleizierig, hoe goed ik het ook bij vriend Buys had. Maar zondagmorgen op talisse kreeg ik met de post van lotje een heerlijken brief, en nu had dit reisje tenminste dit voor­deel, dat ik mijn vrouw ook eens als correspondent leerde kennen. 't Is gek, vroeger was een reis naar Talisse altijd een aardig verzetje, en nu?....wel. wel, wat was ik blij, toen ik weer thuis was, en Lotje in blakende welstand terugvond (Zij voelt zich zóó wel, en ziet er zoo welgedaan uit, dat de mouwen van haar kabaja's haar te nauw worden!) Maar nu ter zake.
Zoo, zoo heeft Hanna weer wat te beleggen gehad? Nu dat wordt een heele kapitalist, hoor; gelukkig voor het algemeen, als de socialisten de baas worden, en het op deelen aankomt. Maar wat een geheimzinnigheid bij die beleggerij. Eerst ver­telt U, aan Oom Eef om raad gevraagd te hebben, als "men" wat te beleggen had, en, nieuwsgierig als ik nu eenmaal ben, intrigeert het mij wie dit wel zou zijn. En nu is eindelijk met de laatst boot de oplossing gekomen, en is Seydenzaal de uitverkoren persoon, om de financies van Hr. Ms. Kamervrouw te beleggen! Ik vind dit eigenlijk wel wat te veel eer, tenminste , waar er twee broers en intimi als Rogge en Herman om advies gevraagd kunnen worden, vind ik die voorkeur voor vriend S wel wat grappig. Had Hanna m ij om raad willen vragen, dan had ik er gaarne een uurtje voor willen nemen, om haar mijne opinie over een & ander mede te deelen. Al zit ik in een uithoek van Menado, toch blijf ik van beurszaken goed genoeg op de hoogte; nu het schijnt volgens Uw brief, dat de pas in 3 % geconver­teerde Nederl. Staatsschuld de uitverkorene is; solider kan het wel niet, maar toch ook nauwelijks onvoordee­liger. Enfin, voorzichtigheid is de moeder der porceleinkast.
Maar als Hanna nu toch al zoo'n innig secuur pakje heeft, en zij heeft weer eens wat over, dan zou ik haar aanra­den, nog eens een klein speculatietje te doen. Er zit toch zoo veel koopmansgeest in haar, (dat weet ik van vroeger) dat haar dit wel aantrekt. Koop dan nog eens een aandeeltje M.H.V. wanneer je dit voor 90 à 100 % (F.600.- à F.650.- per stuk) kunt krijgen, doch dan vóór de Algemeene Vergadering van Augus­tus a.s. zoodat zij er direct dividend op kan ontvangen. De vooruitzichten voor de toekomst zijn werkelijk gunstig, en men loopt altijd de kans, dat zulk een bezit belangrijk kan stij­gen.(Adres aan haar eerste aandeel, dat nu reeds ca. F.200.- meer waard is, dan haar inkoopprijs). Hierbij moet echter wel overwogen worden, dat het een incourant bezit is,. dwz, dat het moeilijk te verkoopen of te beleenen is, als men plotse­ling eens geld noodig heeft. Daarom moet zij eerst zorgen, dat zij een behoorlijk sommetje steeds disponibel heeft (waartoe belegging in Ned.W./ Schuld zeer geschikt is), ofwel op de Spaarbank, alvorens zij zich zulke, overigens weinig gevaar­lijke, speculatietjes gaat veroorloven.
Dat haar aandeel M.H.V. bij de Moluksche-Seydenzaal op kantoor is blijven liggen, is heel natuurlijk, daar dit gemak­kelijk is bij het evt, uitbetalen van dividend. Doch als zij, of andere familieleden, waarden in bewaring heeft gege­ven, dan acht ik het tegenover de buitenwereld niet wensche­lijk de firma G.d.V&Zn. te passeeren. Die hebben ook een solide brand­kast, en Rogge is een secuur broekje. Zoolang men het in de familie onder elkaar afkan, moeten vreemden m.i. zooveel mogelijk buiten intimiteiten gehouden worden.
En nu van het eene uiterste tot het andere, van geldbelegging tot geldnood, dus over Christine.
Tot mijn leedwezen heb ik gezien, dat Rogge, zonder mijne toestemming, weder F.49.- voor Merzig heeft gegeven. Dit mag ik niet langer goedkeuren. Sinds mijn vertrek verleden jaar, zijn reeds, zoo zonder dat ik het eigenlijk zelf weet, een bedrag van F. 287,37 voor mijne rekening naar Merzig gezonden. Dit is onverantwoordelijk; in de eerste plaats tegenover Lotje, die erg blij is als zij een F. 10.- of F.15.- in de maand van haar huishoudgeld overhoudt, en haar best doet, zuinig huis te houden; en daar worden zoo maar, als of het niets is, ongeveer F.25.- in de maand aan één familielid ­weggegeven; in de tweede plaats vind ik het onverantwoordelijk tegenover de andere behoeftige familieleden, zoowel van Lotje als van mij, die het ook best kunnen gebruiken. Als wij een F. 300.- op een jaar willen weggeven, dan verzoek ik beleefd, die zelf te mogen verdeelen, ieder wat, maar ik bedank ervoor dat "Herr Oberförster" over mij disponeert, en alles naar zich toehaalt. Ik zwijg er maar verder over, dat men er zoo weinig pleizier van heeft, en niet eens een dankje krijgt. Gelukkig zijn niet alle menschen zoo; als Lotje aan eene behoeftige tante op Semarang een bankje stuurt, schrijft het ouden mensch nog een heelen brief terug.
Daarom heb ik nu aan Rogge pertinent geschreven, om voor Merzig, zonder mijne voorkennis niets meer te geven, altijd het schoolgeld, dat voor mijne rekening komt, uitgezonderd. Men moge mij hardvochtig vinden, maar ik heb tegenover mijn vrouw en andere familieleden ook verplichtingen en de heer E. Steimer is mij, uit mijn jongeluistijd, nog F. 1.795,05 schul­dig, waarvoor ik niet eens eene kwitantie heb, en waarvan ik natuurlijk nooit een cent terug zal zien. Ik vind dat ik "meine Schuldigkeit" gedaan heb, en met een gerust hart, de regeling zijner geldzaken verder aan mijn Duitschen zwager zelf kan overlaten.
Nu schijnt er nog altijd de zaak Boch te hangen, waarin ik moreel ook eenigszins betrokken ben. Wil men die uit de wereld maken, dan zal ik gaarne vernemen, op welke wijze men zich voorstelt, die onaangename zaak te regelen. Doch voorop stel ik, dat ik niet van plan ben, om aan alle eischen van die moffen toe te geven. Kan men een bevredigend compromis tref­fen, waardoor Gerard geheel sain et sauf uit dien vuilen rommel uit kan komen, dan wil ik gaarne medewerken. Doch U moet mij niet kwalijk nemen, dat ik aan Rogge geschreven heb, ook hiervoor geen geld te geven, zonder dat ik het weet, en zonder dat tevens een definitieve regeling getroffen wordt.
Het is stuitend, hoe weinig zulke kale moffen de waarde van het geld kennen. Waar een ander bij guldens rekent en zich bij een grootere uitgave wel degelijk eens bedenkt daar gaat het daar maar bij honderden, en als Herr Hauptmann" beveelt, dan moeten die er maar op kommando zijn. 't Is onbegrijpelijk, dat die vent nog altijd zijn zin krijgt. Al zijn kinderen stuurt hij successievelijk naar Holland, en de familie mag ervoor opdraaien. En dan nog bovendien klaarstaan als mijnheer voor zijn "menus plaisirs" duiten noodig heeft. Dank U Wel!!
--
Wat de reclame-kaart voor de Spaarbank betreft, ik had die besteld bij dezelfde lui -Dieperink&CO.- die hier diplo­ma's voor de sportclub zeer goedkoop geleverd hadden, en die met de Indische attributen zeer gelukkig geweest waren. Ik heb mijn zusje niet willen passeeren, maar 1e zijn wij niet genoeg bij kas om bij ,eene "artiste" te durven aankloppen en 2e vreesde ik, dat zij met het teekenen van Indische dingen veel moeite zou hebben.
Die Spaarbank is het eenige bijbaantje dat ik heb aange­nomen; als men zóó zijn geluk in huis vind, als ik, taalt men niets meer naar hetgeen er buiten ligt.

Ik heb expres mijne opinie over die Merzig-geschiedenis wat kras geuit, omdat U het misschien aan gerard wilt laten lezen, en het geen kwaad kan, als hij het eens te hooren krijgt.
Lotje voelt zich merkwaardig flink en gezond, ja, 't is alsof zij nog eens zo wel is als gewoonlijk. Eten doet zij met smaak en goed, slapen dito, en verder is hare levenswijze zoo goed als het maar zijn kan. Als wij ons niet vergissen, dan zijn er voorteekenen, dat zij later onzen lieveling ook zelf kan voeden, iets wat zij vurig hoopt. O, moeder,m wat zal ik dankbaar zijn, als alles goed afgeloopen is. Er tegen opzien doet zij anders gelukkig helemaal niet; zij is zóó opgewekt, en zóó dankbaar, dat deze hartewensch van ons ook kan vervuld worden, dat zij heelemaal niet angstig of zenuwachtig is. 't Is een groot geluk, zulk een flink gestel en zulk een lief gemoed. Wel mag ik dankbaar zijn voor al den zegen die ik mag genieten.
Zij is nu druk bezig met alles voor de komst van onze kleinen engel voor te bereiden. U begrijpt welk een zaligen tijd wij nu doormaken en welk een emotie zoo'n lief paar klei­ne sokjes , of een jurkje ons nu reeds verschaft. Toch wilde ik, dat het reeds Augustus was -misschien wordt het wel einde ervan- en alles achter den rug was, hoe weinig wij er ook tegen opzien.
Hoe aardig, als Lot ook tegen dien tijd een kleintje verwachten. Nu, lieve Moeder, ik veronderstel, dat Lotje U wel veel over alles en nog wat zal schrijven, doch het zal wel in hoofdzaak over dat ééne zijn.
O ja, ik heb aan Rogge gevraagd U een postwissel van F., 5.- voor Sophie te zenden , voor hare kinderen. Met deze mail komen wij niet tot schrijven, maar met de volgende zal Lotje of ik haar wel een brief schrijven.
Nu, lieve Moeder, adieu! houdt U goed en weest U harte­lijk omhelsd door
Uwe liefh. Zoon
Dirk.

U weet niet hoe, bij mijne reis naar Talisse, moeilijk mij het afscheid viel, laat ik liever zeggen, ons beiden, en hoe heerlijk het weerzien was!
***********************************

Sario 5 Mei 1896

Lieve beste Moeder,

Evenals zoovele jaren geleden zou ik niet gaarne willen verzuimen op Uw geboortefeest present te zijn, doch wat voor mij het verschil met vroeger zoo kolossaal groot maakt, dat is, dat ik thans met ons beidjes, samen met mijn lieve vrouw, U kan komen gelukwenschen. O, lieve Moeder, wat ben ik innig dankbaar, dat dit zoo heeft mogen zijn, en al schijnt het wel wat egoïstisch, dat ik juist op Uw feest over mijn geluk uitwijd, ik weet veel te goed, dat Moeder en zoon te innig verbonden zijn, dan dat mijn geluk ook niet het Uwe zou zijn. En dan te denken, dat, zoo God wil, wij over eenige jaren U een lief kleinkind in de armen mogen voeren, en lieve kinder­lipjes, van ons kindje, U den gelukwensch zullen toestamelen, O Moeder, dan wordt mij het hart soms te vol bij zóó vele zegeningen. Ja, veel is over Uw, over ons aller hoofd heenge­gaan; ook ik heb harde jaren doorgemaakt, doch als ik bedenk te mogen hopen, mijn verder leven, over eenige tijd, te zullen doorbrengen dicht bij U, mijn vrouwtje naast mij, en....mis­schien niet meer alleen met ons beidjes, dan krijg ik een gevoel van groote dankbaarheid. Ja, de jaren van scheiding zijn dikwijls hard, dikwijls zéér hard geweest, doch als tenslotte ons beider levensbanen weer samen mogen loopen, dan is de belooning toch gekomen voor het moeilijke besluit in 1883 genomen, dat alleen te danken was aan Uw groote geest­kracht. Dus, Moedertjelief, nog een paar jaartjes; de tijd vliegt zóó pijlsnel voorbij, dat ze om zullen zijn voor we het weten, en dan is voortaan de 29e Juni ook voor ons gezin een nationale feestdag!
Nu weet ik echter heelemaal niet, hoe oud U eigenlijk vandaag geworden is. In mijn oogen hebt U de eeuwige jeugd, en telkens na scheiding vond ik U jonger; doch tot mijn schande moet ik bekennen, dat ik het exacte getal niet eens weet; dit moet U bij gelegenheid een schrijven!
Hierbij nog een briefje voor Hanna, dat U haar wel wilt toezenden. Ik mag U op Uw verjaardag wel even over zaken lastigvallen, en dat is, dat ik haar toch maar zou aanraden, om, als zij wat duitjes heeft, liever nu nog een aandeeltje M.H.V. te koopen. Ik zie namelijk aankomen, dat of de houders heelemaal niet meer willen verkoopen, of dat ze belangrijk zullen stijgen, als de gunstige vooruitzichten van Bojong en Talisse meer algemeen bekend worden. Dan kan ze later weer wat in Ned. Werk. Schuld beleggen; dus juist andersom, dan wat ik verleden adviseerde, doch ik vrees dat het gunstige moment van inkoopen M.H.V. dan misschien voorbij zou zijn.
Hierbij ingesloten een wisseltje op de Twentsche Bank. Het is onze speciale bedoeling, dat U, althans een deel, voor Uw bepaald genoegen aanwendt, en dat, moge het ook zeer nuttig besteed kunnen worden, een deel ervan een voor U aange­naam emplooi vindt.
En verder hopen wij, dat U van dezen dag een erg pretti­gen en vroolijken feestdag zult maken. Wij zullen hem op Sario ook gedenken en Lotje zal wel zorgen, dat we een extraatje hebben, om geheel in de feeststemming te geraken. Dag, beste Moeder, een hartelijke omhelzing van
Uw liefhebbende Zoon
Dirk.
******************************

Menado 17 Mei 1896

Lieve beste Moeder,


Lotje heeft zóó haar beste gedaan en U zoo'n lan­gen­ haar best gedaan en U zoo eene n langen brief geschre­ven -dien ik echter niet mag lezen!- dat ik wat korter mag zijn, en U alleen het ge­wich­tigste wil vragen.
't Is een verzoek, lieve Moeder, een vraag, die diep
uit ons beider hart voortkomt, en wel, wanneer God ons schen­kt, wat wij zoo vurig verlangen, en onze kleine een lief, klein meisje is, mogen wij het dan naar U noemen, lieve Moe­der, mag het dan een Johan­na worden, en mogen wij het tevens den naam geven van Lotje's Moeder, Constance? Johanna, Con­stance; O Moeder wat zal het heerlijk zijn als het zoo ver is.

Dit zijn de namen die ons beiden het meest ter harte gaan, en na onze liefde voor elkander, neemt èn bij Lotje, èn bij mij, de liefde voor onze eigen Moeder de grootste plaats in. Wij willen niet zeggen, dat als wij een lief kleintje hebben, dit ons niet stor­merderhand zal veroveren; doch mocht dit zóó zijn, dan hopen wij van harte, dat onze lieveling nader­hand van ons evenveel zal houden, als de innige liefde, die Lotje voor Hare Mama en ik voor U koes­ter. Eene verbinding van die twee namen kan niet anders dan zegenend werken.

't Is Lotje haar speciale wensch geweest, dat Uw naam voorop zou gaan., en dat, als het een dochter­tje is, ons popje de naam van Johanna zou dragen. Ik heb mij niet verraden, ja, ik heb er zelfs op aange­drongen, dat haar Mama's naam voorop zou gaan (hoe­wel ik in mijn hart erg blij met eene Johanna ben) doch zij heeft niet ge­wild, en het is haar eigen vrije wensch geweest.

Mocht het een zoon, een stamhouder zijn, dan is het Lotje's speciale wensch, dat het een Dirk Hendrik zal zijn. Ik heb niet de kracht gehad, mij daartegen te verzet­ten, want ik moet U eerlijk bekennen, dat daardoor mijn ijdelheid op zoo kolos­sale wijze gestreeld is geworden, dat ik niet kan nalaten, soms reeds trotsch als een pauw rond te stappen wanneer ik bedenk, dat ik, zoo God wil, een zoon kan hebben, die mijn naam draagt! Daarom moet ik eerlijk beken­nen, dat ik door dit idee van Lotje zoo inge­pakt ben, dat ik het er mede geheel eens ben!

wat het ook zij, een jongen of een meisje, het is ons beiden even lief, en voorkeur hebben wij niet. Is het een meisje, dan vraag ik om donkere krulle­tjes en het figuurtje van de moeder; de oogjes zoo­als zij vallen, en het hart en het verstand .... Van grootmoeder en moeder. O schoone toekomst, mogen wij niet te veel van haar ver­langen. Nu nog een zaken­praatje. Aan Rogge heb ik gevraagd, U jaar­lijks F.250.- disponibel te stellen, voor onze bijdrage in den huur-Bussum. Wilt U zoo goed zijn, hem op te geven, op welke datums U dit wenscht te ontvangen, in eens, halfjaar­
lijks of driemaandelijks, dan komt dit
vanzelf in orde.

Het connessement over de 3pc. per "Emilie" heb ik aan Rogge gezonden, die ze U zal thuisbezorgen.
Ik hoop, dat de photo's van ons huisje U plei­zier zullen doen en goed zullen overkomen.
Lotje voelt zich Goddank flink en uitstekend: Alles gaat geregeld zijn gang. Ook heb ik goeden moed, dat zij later onze lieveling zelf kan voeden; zij zelf heeft er niet veel idee in (doch zonder bepaalde aanleiding, zoo maar); ik bedoel hierme­de, dat zij zelf zich verbeeldt, dat het niet zal gaan, hoewel zij het vurig wenscht, en dus rekenen wij maar op alle even­tualiteiten.
Nu lieve Moeder, rijd ik naar huis terug. 't Is 8 uur 's avonds en ik zit nog op kantoor. 't Is een drukke dag geweest en daarbij onmenschelijk heet.
De groeten aan alle huisgenooten, en een innige zoen van Uw zoon
Dirk.
*****************

Menado, 12 Juni 1896.

Lieve Moeder,

Lotje is vanochtend bezig aan U te schrijven, en U te bedanken voor Uwe verjaarswenschen -die mooi op tijd aankwa­men en 's morgens aan het ontbijt op haar feestdag present waren (weliswaar voor de tweede maal, want ik kan het niet van mij verkrijgen Uwen brief, ons steeds zóó welkom, haar direct na aankomst niet eventjes te laten lezen) en daarom zal ik maar dadelijk komen tot een praatje over Merzig.
Aan Gerard heb ik een brief gezonden van Chr. dd. 9 April jl. dien ik hier met de laatste mail ontving, tegelijk met copie van mijn antwoord aan haar, en mijne opinie over dit schrijven. Uit dezen brief blijkt tot mijne groote blijd­schap en geruststelling:
1. dat Ernst den dienst verlaat met een pensi­oen van niet minder dan Mk 2400.- 's jaars;
2. dat Christine als weduwe een pensioen is verzekerd van minstens Mk 1000.- 's jaars
3. dat Marianne eene betrekking in Merzig heeft gekregen van Mk 1000.- en vrije wooning en brand
4. dat Harda gedurende haar holidays een em­plooi heeft gevonden, dat "rijkelijk haar reiskosten dekt" en haar nog "een goed stuivertje" verschaft bovendien;
5. dat de quaestie met de Spaarkas en Boch tot hunne gunste is afgeloopen.
Als om den draak met mij te steken, word ik toch nog om geld aangeklampt; om haar kas te verruimen, doch daarvoor heb ik natuurlijk beleefd bedankt.
In mijn brief aan gerard heb ik mijn hart gelucht, over het onwaardige spel, dat jarenlang met ons gedreven is om ons te dreigen met een ontslag zonder pensioen, terwijl zóó bevre­digend die zaak wordt opgelost, dus daarop zal ik maar niet terugkomen.
Alleen wensch ik te constateeren, dat voor de toekomst, ook voor Christine, voldoende is gezorgd, en dat wij ons dus van de bezorgdheid ontheven mogen achten, dat dit gezin nog eens ten laste van de familie zal komen. Nu de oudste kinde­ren ook gaan verdienen, de onkosten voor dienst wegvallen en bij het goedkoope leven in Duitschland, vervalt voor ons m.i. alle reden., om nog altijd maar door kapitalen naar Merzig te zenden, en kunnen wij ons volkomen verantwoord achten desbe­treffende verzoeken voortaan eenvoudig af te wijzen.
Natuurlijk wil ik gaarne wat doen, om voor schoolgeld te blijven zorgen etc., doch ik sla verder geen geloof meer aan alarmeerende berichten.
Wat de handelwijze met Marianne en Harda be­treft, is het wel eigenaardig, dat Christine dit zoo geheel zelf bedisselt en is dit weer de echte Steimers manier: de familie moet doen, wat van haar verlangd wordt, doch heeft zich verder met niets te bemoeien. Doch aan den anderen kant heeft Christine toch zóó veel narigheid in haar leven, dat men haar dit plei­zier maar moet gunnen; als Moeder is zij er toch ook de naaste toe, en laat zij hare kinderen maar verder naar haar eigen inzich­ten placeeren; dat vermindert tevens de verantwoorde­lijkheid van anderen.
Hiermede stap ik van dit onaangename onderwerp af, zij het ook, dat de tegenwoordige toestand mij erg opge­lucht heeft. Alleen nog dit:
Aan Chr. heb ik gevraagd om eene kwitantie van Ernst voor de Mk. 3000.- die door mij gefourneerd zijn, daar het niet meer dan behoorlijk is, dat ik iets daartegenover ontvang. Dringend noodzakelijk acht ik het, dat Gerard ook voor zijne fourneeringen een som moet stellen, en ook daarvoor kwitantie vraagt. Voor alle eventualiteiten is dit bepaald noodig, dus wilt U daarin ook een handje meehelpen? Als zij niet willen, dan moeten wij maar eens gaan dreigen met inhou­ding van alle bijdragen etc.
Daar Lotje U ook schrijft, zal ik verder maar kort zijn. Zij maakt het gelukkig uitstekend, en blijft zich flink en ferm gevoelen. Onze kleine lieveling is natuurlijk steeds onze voortdurende gedachte; soms schijnt hij ongeduldig te worden, en al naar ons te verlangen, zóó levendig kan hij of zij dan zijn. Ik wou, dat U Lotje eens kon zien, hoe geluk­kig zij zich gevoelt door dit jonge leven zóó bij haar, en hoe dit van haar uitstraalt.,. Nu lieve Moeder, adieu!
Uw liefh. Zoon
Dirk
*************************************


Menado, 8 Juli 1896

Lieve beste Moeder,

Door vele drukte op kantoor kan ik met deze mail niet erg uitvoerig zijn, doch ik geloof, dat lotje u wel ruimschoots schadeloos gesteld zal hebben, daar ik vermeen dat de korte brief, dien zij u zou schrijven, toch nog aardig lang geworden is.
De volgende boot n/Holland komt hier den 7en Aug.=14 Aug. op Makassar (telegraafstation). Zoo God wil, kan ik U dan eene blijde tijding seinen; hebben wij ons echter in de berekening vergist, en valt er dan nog niets te telegrafee­ren, dan moet U geduld hebben tot de boot van 31 Aug.=7 Sep­tember te Makas­sar, en U maar niet ongerust maken.
Ik zal erg dankbaar zijn, als het zoo ver is. Hoe veel poëzie er in deze periode ook schuilt, en hoe aan­doenlijk het is, om de vrouw langzamerhand tot Moeder te zien overgaan; hoe flink en gezond Lotje zich ook blijft gevoelen, en hoe zij geheel niet tegen de groote gebeurtenis opziet, toch zal ik erg blij zijn, als die periode achter den rug is. De vrees voor het onbekende, de vele gevaren,m die ons kunnen bedrei­gen, drukken mij als man en aanstaande vader wel eens meer, dan ik wil bekennen. Lotje merkte dan misschien wel, want zij lacht mij altijd uit, dat ik zoo dikjes blijf, en vertelt, dat haar papa altijd zichtbaar vermagerde, als haar Mama een kleintje moest krijgen; zóó, dat de lui op Semarang het er altijd over hadden, dat, terwijl Mama zoo gezond als een vischje bleef, Papa zoo afviel. Uiterlijk is niets aan mij te zien, doch wel vertoont zich af en toe de gewone deVriesen­kwaal, dat de stukken mij in de keel blijven steken. En dan juist, als Lotje zoo smakelijk zit te eten. Bij Buddeberg is het van de week gebeurd, bizonder voorspoedig alles. Nu, dat is een goed voorteken. Ik ben nu bezig de vroedvrouw lekker te maken; verleden kreeg ik hier een goud tientje in handen -een groote zeldzaamheid hier- en dat ben ik gauw aan moeder Sarah gaan brengen, die er erg mede in haar nopjes was. Ik wou haar zoo gaarne reeds vooruit in den tuin te logeeren hebben, doch zij heeft ook haar andere patiënten. Wie weet! in mijn laadje heb ik nog een tientje in reserve.
Dat U met Merzig tot eene verklaring is geko­men, vind ik uitstekend; daartoe moest het toch komen, en is het wel toe­vallig, dat ik er juist met de vorige mail over had geschre­ven. Ik voor mij geloof geen woord meer van hetgeen zij schrijven.
Dat vriend Seydenzaal U "en amitié" genomen heeft over mijne verontwaardiging over zekere mij gezonden brieven, vind ik heel aardig, doch U kunt hem geheel gerust­stellen; ik heb zeer voldoende antwoord gekregen, en de bui is overgedreven.
Alles is thans voor de groote gebeurtenis zoo goed als gereed. Ik ben mij bewust, in deze periode de voor­schriften der gezondheidsleer, voor zoover ons bekend, nauw­keurig opge­volgd te hebben; mijn dierbare vrouw voelt zich gezond en krachtig. Dus met moed gaan wij de volgende maand tegemoet, en wachten met vertrouwen af, wat God over ons zal beslissen.
Dus tot de volgende boot!
Uw liefh. zoon
Dirk.
***********************



TELEGRAMMEN EN GEBOORTEAANKONDIGING.


Sario, 8 Aug. '96

Lieve beste Moeder,

Met innige dankbaarheid en een geroerd gemoed, kan ik U nog juist met de boot van heden door Seydenzaal telegrafeeren dat ons heden een zoon geschonken is en dat alles in orde is. Het gebeurde vannacht om kwart voor drieën; Lotje heeft het hard te verantwoorden gehad, doch zij heeft zich erg kranig gehouden. Later schrijf ik U hierover uitvoe­riger; deze brief kan nog juist mede, en daarom moet ik kort zijn.
Ook is er geen tijd om aan broers en zusters te schrij­ven, U wilt wel de tolk onzer vreugde zijn. Alleen schreef ik ook aan Herman.
Die eerste kreet....O God, welk een heerlijke muziek! Alle smart was mijn lieve vrouw op-eens vergeten.
Dank zij haar ijzersterk gestel, gevoelt Lotje zich vandaag al heel goed, en heeft zij vanmiddag met smaak wat bouillon gebruikt. Wij hebben gelukkig goede oppassing. Ook is het op kantoor juist erg slap, zoodat ik de eerste veertien dagen waarschijnlijk thuis zal kunnen blijven om haar zelf op te passen.
Dus een zoon! O lieve Moeder, hoe gaarne wij de namen onzer beider moeders in één wezentje vereenigd hadden gezien, U kunt U onze trots niet begrijpen, een stamhouder te hebben; hoe parmantig: D.H. de V. junior! Het lieve rose wiegje staat bij Lotje in de kamer, ik kan de keren niet meer tellen, dat ik stilletjes weggeslopen ben, om in het wiegje te gluren. Het is een flink gezond kind, met blauwe oogen, Lot­je's wensch, trots en vreugde! hij heeft al flink wat haar, en dat schijnt aan den blonden kant te zijn; verder groote ooren; volgens de baker lijkt hij natuurlijk op mij, maar dat zullen wij nader­hand wel zien. Hij beweegt zich al dapper, en roert zich flink; o liever moeder, het is, alsof opeens de wereld er anders door uit ziet!
Zijn pet-name is Didi. Dat komt er was aan boord van de "Regentes" een lief, blond jongetje, ook Dirk genaamd, een speciaal vriendje van ons, dat zichzelf Didi noemde. Lotje vond dat zoo'n aardig naampje, dat zij mij spottend ook wel eens zoo betituleerde. Doch dat past nu niet meer bij mijne waardigheid, en draag ik daarom deze titel over aan mijn junior!
De volgende boot is die van den 31en en kunt U daarmede uitvoerige berichten verwachten. Dan verzend ik ook de commu­nicatie aan familie etc. en de advertentie voor de krant. Volgens den dokter behoeven wij ons over niets ongerust te maken, en mogen wij ongestoord van onze zaligheid genieten. Uwe innig gelukkige kinderen
Lotje + Dirk.
**********************

Menado 31 Aug. 1896.

Lieve beste moeder,

Ik had u zoo graag met deze mail een langen brief ge­schreven, doch ziet, daar komt mij de boot een vollen dag te vroeg. Koopmans is op reis, dus ik zit alleen voor den boel, en heb 't erg druk. Maar ik heb gezien, dat lotje u al ge­schreven heeft; eigenlijk mocht dat niet en is zij ongehoor­zaam ge­weest., Maar nu het gebeurd is, zal ik er maar niets van zeggen, want ik wet, dat u niets welkomer zal zijn, dan dat, daar het tevens het bewijs is, dat zij bijna weer b de oude is. Ik zeg bijna, want het heeft haar flink aangepakt. Dankzij echter haar ijzersterk gestel en haar wilskracht, mag zij nu als hersteld beschouwd worden. Ik bewonder anders haar geduld, want het ongeluk wil, dat het juist deze maand bizon­der heet + droog is; geen druppel regen valt er, en alles is even stoffig. 's Nachts koelt het gelukkig flink af, doch nauwelijks is de zon om 6 uur aan den hemel, of het lieve leventje begint weer. Om dan in zoo'n hitte al dien tijd, vastgebonden in zoo'n pantser plat te bed te moeten liggen, is geen kleinigheid. Doch dit is alles ras vergeten bij den grooten zegen dien wij mogen ondervinden. Ja Moeder, wij beiden gevoelen, onuitgesproken, welk een hoogere wijding ons leven heeft gekregen voor ons beiden, voor ons kind. U schrijft over den doop; zonder er bepaald over gesproken te heb­ben, had ons beider gevoel reeds spoedig ons gedrongen daartoe over te gaan, zoodra ons menneke de reis naar de stad mag ondernemen.
Onze grootste dankbaarheid is, dat Lotje hem rijkelijk en overvloedig mag en kan laven aan de moederborst. Welk een zegen! en welk een genot, om het lieve kindje, tenge­volge daarvan met den dag te zien aankomen, 't Is een en al gezond­heid en flinkheid. En dan te denken dat hij tevens indrinkt den heldenmoed, de lieve inborst, het kloeke verstand zijner moeder; dan komen mij de tranen dikwijls in de oogen, te meer, als ik bedenk, hoe vele Europ. dames in Indië dit moeten ontberen, zóó zelfs, dat wij óók ons daarop reeds hadden voorbereid, en een melkkoe reeds in den tuin hadden.
Dan denk ik ook welk een zalig idee dat mijn zoon door de moederborst en met de moedermelk tevens de liefde tot zijn vader wordt ingegeven. U zult dit misschien ego­­­stisch vinden, maar als men ziet hoe nauw onder deze omstan­digheden, nog de band tusschen Moeder en kind blijft; hoe alles, wat de moeder gevoelt, direct op het kind zijne uitwer­king heeft, dan is dat ook moreel het geval, en weet ik, dat Lotje in het kleine hartje van onzen zoon, reeds thans ook het plantje der vader­liefde doet ontkiemen.
Wat loopt een vader er anders in de eerste dagen vreemd bij! Men zou zeggen, hij loopt maar in den weg. De moeder is alles voor het kind, en de vader, hij durft het wichtje niet eens aanpakken; hij kan er eens tegen lachen, wat hij niet begrijpt, en eens tegen praten, wat hij niet hoort!! Men zou zoo graag wat actiever willen zijn, temeer omdat mamaatje rust en kalmte noodig heeft, maar men is absoluut overbodig. 't Eenige wat mijn werk was, om het badwater met den thermome­ter te controleeren. Maar anders wordt men door de baker (of wat daarvoor dan hier fungeert) eigenlijk zoo'n beetje weggeduwd.
Onze jongen is een merkwaardig zoet kind, en zorgt dat zijn Moeder een behoorlijke nachtrust krijgt. Doch eens op een nacht, was hij erg onrustig; ik wapende met het boekje, dat Gerard ons gezonden heeft "Waarom huilen onze kinderen", doch hoe meer ik las hoe meer ik "bingoeng" werd; het eind was, dat ventje bij zijn moesje wou zijn; bij haar spoedig lief en stil werd, en ik met mijn boeken (ik had er Dr. Nijhoff en Dr. Allebé nog bijgehaald) weer kon inrukken. Enfin, als hij begint te rooken enz. kom ik aan de beurt.
Lieve Moeder, wil U van Rogge ontvangen M.10.- voor Merzig en $ 2.50 voor Californië, en die aan hen zenden, om er muisjes (jongensmuisjes) of wat anders voor te koopen. Voor de kinderen in Bussum wordt door Cato gezorgd.
Inliggend een wisseltje van F.150.- op de Twentsche Bank.
Dank voor Uw brief van 3 Juli; die is aandoen­lijk mooi geschreven en bracht ons beiden de tranen in de oogen.
Met een hartelijken zoen Uw gelukkige Zoon + Vader
Dirk.

*****************************


Sario, 29 Sept. 1896.

Lieve beste Moeder,

't Is nu juist een rustig oogenblikje, half zeven in de vooravond; ons menneke heeft net een borreltje gehad, en ligt nu heerlijk rustigjes in zijn wiegje; hij schijnt nog niet van plan te zijn, om te gaan slapen, en kijkt met zijn mooie blauwe kijkers lustig in het rond. Mamaatjelief vertrouwt het zaakje nog niet recht, en vermoedt, dat hij straks zijn krach­tig stemmetje nog wel zal laten hooren. Dat gaat meestal zoo; vóór hij voor goed onder zeil gaat neemt hij een paar flinke porties, en dan hooren wij het lieve kind den heelen avond en bijna den heelen nacht niet meer.
Maar laat ik U liever naar vervolg zijn dage­lijksch verloop vertellen. Ik zal het maar aan zijn moedertje overla­ten, om U te vertellen, hoe of hij er uitziet. In onze oogen natuurlijk een pracht van een kind, maar ook onpartijdi­gen vinden hem bizonder groot, dik en stevig. Vanochtend heb ik hem weer gewogen: netto 5.15 kilo, dat is ver boven het gemid­delde normale gewicht. 't Is met recht Hollandsch welva­ren, een + al kracht en gezondheid, en vooral zijn roode wangetjes geven hem voor Indië een bizondere welgedaanheid. Maar ik zou niet over zijn uiterlijk spreken, en ik doe het toch. Hoe kan het ook anders, nu het hij hoofdonderwerp van onze gesprekken en gedachten is! Wat een heerlijk gezicht vooral voor Lotje, dat hij zoo bij den dag aankomt, omdat hij niets geen kunst­matig voedsel krijgt,m en dit alles is dankzij den overvloed van haar heerlijke moederborst.
Maar nu terzake. We beginnen met 's avonds na het eten, ca. half tien. Dan blijft Lotje nog even zitten, maar alk spoedig vallen de oogjes toe, "moegespeeld en moege­zongen", dan breng ik haar naar bed, dek haar lekkertjes toe met den wollen deken, en wip! is zij onder zeil. Ons menneke zijn wiegje staat vlak bij ons ledikant, en hij ligt dan altijd zóó lekker te slapen, zoo heerlijk als alleen kinderen dat kunnen. Ik blijf dan nog een uurtje een sigaar rooken, en laat mij afkoelen door den nachtwind, en volg dan spoedig. Gek, dat mijn slaap thans heel anders is dan vroeger. Bij het minste geritsel word ik wakker. Nu heeft ons jongske de eigen­aardig­heid om in zijn slaap de gekste geluiden te maken; nu raken wij er een beetje aan gewend, maar als hij erg raar doet, word ik direct wakker. Mijn grootste schrikbeeld is brand. Zooals U weet, zit de schrik er bij mij in, sinds ik op de boot van Singapore-Deli 's nachts brand in mijn hut heb gehad. Eens op een nacht heb ik meer droomende dan wakende, het nachtlichtje uit de slaapkamer naar de achtergalerij gebracht. Toen Lotje mij vroeg, wat ik gedaan had, merkte ik eerst, dat dit erg dwaas was. Ons lief zoet kind slaapt dan zoo door, zonder één huiltje te laten hooren, tot ca. 2 uur 's nachts. Hij geeft dan een kort maar kernachtig schreeuwtje, en wij zijn er al zoo aan gewend, dat hij dan direct geholpen d.w.z. verschoond en bij Mamaatje gebracht wordt. Na een stevig borreltje slaapt hij dan weer heerlijk door tot het aanbreken van den dag, 5-51/2, neemt weer een slokje, gaat weer in zijn wiegje, en dan pakken papa en mama en de zoon nog een dutje tot 6-61/2 uur. Dan staat Lotje op, en daar ik dan meestal nog te lui ben, komt kereltje zoo lang in het groote bed naast mij.
Intusschen wordt zijn badje klaargemaakt, een flinke gegalvaniseerde ijzeren kuip, het water bij koud af, 31° Celcius, behoorlijk gecontroleerd door den badthermometer, en dan wordt papa zoo langzamerhand de kamer uitgebonjourd. Nu, dat mag ook wel, want uit bovenstaand zult U bemerken, dat hij den heelen nacht heerlijk doorslaapt, zonder één keer te drenzen. Dat bad is een genot voor onzen zoon om te krijgen, voor zijn ouders om er naar te kijken. Wat een heerlijk, dik molletje!
Als mijnheer onze zoon in de kleeren is gesto­ken, begint de wandeling door de tuin. Dat is meestal een heele optocht. Leentje draagt hem, de jeugdige baker loopt er naast met een parasol. Dan komt kokki gewoonlijk van de brug terug en loopt mee; de twee kleinkinderen, idem; Fox idem; de vrouw en de kinderen van den mandoer komen ook eens kijken. En wat is nu de grootste attractie? Dat zijn zijn blauwe oogen! dat vinden die zwartoogjes toch O! zoo mooi. Als dat kleine prinsje zich dan soms verwaardigt, om eens een klein beetje te lachen, dan hooren wij een kreet van bewondering uit dat groepje opstij­gen. 't Is maar goed dat hij, naar menschelijke berekening, al vroeg weer uit Indië meegenomen zal worden, want anders mocht hij eens te veel verbeelding krijgen!
Zoo'n bad en zoo'n wandeling in de heerlijke Indische morgenlucht, geven een mensch honger, en als de wandeling hem te lang duurt, hooren wij uit de verte al zijn stemmetje. Dan komt hij weer bij Moesje, tot aan ons ontbijt. Intusschen is ook papa gebaad en gekleed, en gereed om te ontbijten. Meest­al komt dan het wiegje in de achtergalerij, rechts van Lotje, vóór die glazen kast. Gewoonlijk heeft hij dan nog geen slaap, en vermaakt ons, door flink te liggen schoppen en soms een been boven de wieg uit te steken. Dat boekje van Gerard "Waar­om schreien onze kinderen?" hebben wij allang niet meer noodig gehad.
Dan komt het scheidensuurtje en gaat papa naar stad. Zooals Pa altijd zei, wat hij aan de Beurs ging doen, "om een broodje te verdienen." De voornaamste vraag voor mij is dan: zal hij tegen mij lachen of niet? Hij doet het nog maar een enkele keer, en geheel niet op kommando, doch als hij lacht, is het een waar engelengezichtje.
Van hetgeen verder volgt, kan Lotje U beter vertellen, omdat ik dan kasian in de snikhitte en het stof van Menado rondploeter. Gewoonlijk als ik thuiskom, vind ik Mama­tje met haar zoon op schoot (U begrijpt wel, hij niet op een droogje) en meestal is het: ons menneke is toch zoo engelach­tig zoet geweest, en hij heeft zoo heerlijk gep..pt.

U zult dit laatste misschien erg prozaïsch vinden, maar voor ons is het een ding van gewicht, en wij verheugen ons steeds in zijn gezonde goudgele, intens-gele, als rijpend koren, ontlasting.
Zoo slaapt hij dan weder door tot 4 uur, het uur van zijn tweede bad. Dan weer de wandeling en daarna weer een hartster­king. Dan komt in den vooravond van 6-8 uur een periode, die meestal door ons met zekere spanning wordt tege­moetgezien. Dit is zijn huil-uurtje, doch telkens weer op een andere manier. Wij zijn nu al zoo ver, dat wij weten dat flink de longen uitzetten behoort tot het dagelijksch programma van zoo'n klein, parmantig baasje. Wij weten ook, dat dit dient, om de windjes er uit te krijgen; hij geneert zich dan ook niet, en soms laat hij ze vliegen als een kanonschot. Maar tevens beschouwen wij de zaak uit een pedagogisch oogpunt. Als hij zoo gemoedelijk ligt te knetteren is het niets; maar soms wordt hij driftig en hooren wij korte, woedend, geluidjes uitstooten. Dan wil meneer, zoo vóór den nacht, tusschentijds een extra borreltje, en is het telkens de vraag: geven of niet? (Hij krijgt toch altijd zijn zin.) Ook vindt hij soms dat er te weinig notitie van hem genomen wordt, en als papa hem dan opneemt, en met diens sonore bariton hem iets voor­zingt, is hij direct een en al gehoor. Nu treft het komiek dat van 6-8 uur hier het visite-uur is, en de kraamvisites niet allen tegelijk, doch ieder op zijn eigen gelegenheid komen. Als wij dan vol rechtmatigen trots willen vertellen, hoe een zoet kind het is, hoort men juist zijn krachtige stem door het heele huis weerklinken! Dan gaat mama maar even weg, geeft hem een extra borreltje en mijnheer is tevreden! Tegen 8 uur krijgt hij zijn laatste stevige maal. Als wij dan gaan eten, ligt Didi-lief heerlijk te slapen. Een goddelijk gezicht; de armpjes naast zijn hoofd, in de hoogte; de beentjes dikwijls blootgewoeld, een toonbeeld van gezondheid en tevredenheid met zijn bestaan. Dan sluipen wij dikwijls op onze teenen dichter­bij; wat er dan in onze harten omgaat, behoef ik U niet te zeggen, lieve Moeder! U hebt immers ook een kleinen Dirk in het wiegje zien liggen? Maar zoo'n mooi kind als deze, was die andere toch niet!

Zie vervolg 2 Oct.
*****

Menado 2 Oct. 1896.
Lieve Moeder,

Eergisterenavond heb ik thuis aan U zitten schrijven; thans nog een ander praatje.
Merzig. Gerard schreef mij dat hij toch weer Mk. 400.- gegeven heeft, als bijdrage voor de Wittwencasse, en dat hij aan mij overliet, hoeveel ik daarvan voor mijne reke­ning wilde nemen. Tot mijn leedwezen heb ik hem moeten ant­woorden, dat ik daarin niet kan participeeren; 1e omdat ik geen vertrouwen meer heb in hetgeen over financiëele zaken uit Merzig wordt geschreven; 2e omdat ik uit Chr's brief aan mij meende te lezen, dat de zaak er toch niet op zou afspringen, doch dat het hun dan successievelijk van hun pensioen zou afgehouden worden; 3e omdat ik er niet aan meedoe om Steimer weer geld in handen te spelen, daar men niet de minste waar­borg heeft, dat het werkelijk voor het aangegeven doel wordt besteed.
Ik heb er wel het land aan, Gerard dit te moeten antwoor­den, doch er moet ééns een eind aan komen. Eerst wordt alles, wat naar Merzig gaat, voor de 1/2 voor mij opge­schreven. Toen geef ik Rogge order, zonder mijne voorkennis niets te betalen, en nu heet het: je zult het zeker wel goed­vinden, en is het maar alvast door mij betaald. Om de zaak eens eindelijk tot staan te brengen, heb ik mij nu maar eens erg onhandelbaar gehouden. Ik hoop niet, dat Gerard er boos over is, maar ik zal dat geld wel op een andere manier met hem zien goed te maken. 't Is trouwens zijn eigen voordeel, dat er eens einde­lijk met kracht geremd wordt.
De financiëele quaestie, voor nu en later, is in Merzig, in mijn oog, afgedaan, en ik ben er niet meer over te spreken; alleen zal ik niet ophouden, vóór ik eene kwitan­tie voor mijne MK 3000.- heb.
Geraniumzaad. Van al de zaden die Lotje meege­nomen heeft, ik meen van Wijs, zijn alleen de geraniums opge­komen, en die bloeien nog steeds heel mooi. 't Waren enkele, roode. Zoudt U in een brief, of als monster per post, nog eens een paar pakjes met enkele variaties willen zenden?
Engagement Christine Roodh. in Transvaal inte­resseert mij zeer; schrijft U daarover s,v.p. eens wat bizon­ders.
Nu nog een mop! Jettie's laatste brief keek ik op kantoor even vluchtig in, en toen ik daarin las, dat de oude mevrouw Moes op straat een beroerte had gekregen, dacht ik niet an­ders, of de oude moeder Moes, Lida's poes, werd er mede be­doeld. Thuisgekomen, vertelde ik het dadelijk aan Lotje, die er erg mee begaan was; tragisch-komisch was onze verbazing, toen we merkten, dat de mama van Wally Moes bedoeld was.
Met een stevigen zoen
Uw liefh. zoon
Dirk.

Schrijft U toch eens wat meer bizonderheden over Eduard. Waar logeert hij?
***************************

Menado, 3 October 1896.

Lieve Moeder,

Nu weet ik een mooi cadeautje voor U voor ons drietjes: U mag ons voor den kleinen Didi zijn doopjurk stu­ren. Wij hebben nog al den tijd, want hij is nog te klein voor de reis naar Menado. Dus dan wachten we maar, totdat dit pontificaal arriveert; vindt U het erg brutaal? ik geloof van niet!

In haast Uw liefh.
Dirk.
************************

Menado, Sario 2 November 1896.

Lieve beste Moeder,

De vorige mail heb ik mij zóó onbetuigd moeten laten, dat ik nu van deze gelegenheid met een Chineesche boot gebruik wil maken, om U een lettertje te zenden. In de eerste plaats om U te vertellen, dat wij tevens de beloofde photo­grap­hie hebben af gezonden, doch eilacie! dat die ons erg is tegengevallen. Zij is gemaakt door een amateur-photograaf, die het anders heel aardig doet, doch die deze keer niet zijn beaujour heeft gehad. De man, een onderwijzer, kwam zondags­middags bij ons in den tuin; toen ik hem de bendy zond, was zijn middagslaapje nog niet uit; hij lag nog in een zalige dut. Den vorigen dag was hij jarig geweest, en had zijn vrouw ter eere daarvan een eigen vetgemest varken geslacht. 's Avonds waren er wel over de twintig menschen geweest, en de fuif had tot diep in den nacht, of liever vroeg in den morgen geduurd. De hoofdkaas, die zijn vrouw zelf gemaakt had, was schoon opgegaan, dus wat een pret de lui gehad hadden! Mis­schien, dat hij nog niet recht uitgeslapen was, of wat dan ook, doch wij vinden de photo erg bleek. Vooral ons lief menneke komt er niets op uit, en het is toch om hem te doen. Wij zullen het spoedig laten overdoen,m en dan zorgen voor een donkeren achtergrond voor ons lief jongske; Intusschen moet U het hiermede maar even; hij is echter veel mooier dan op dit plaatje.
Nu komt er bij, dat voor het prepareeren van een photo een eerste vereischte is: regenwater, en ziet, dat ontbreekt sinds lang op Menado. Er is geen droppel te krijgen. Vindt U dat niet gek, maar sinds ons ventje op de wereld is, heeft hij nog zoo goed als geen regen gezien. Die erge droogte duurt nu al drie maanden. Wij mogen niet mopperen, want wij zullen daaraan het volgend jaar weder een prachtigen koffie­oogst op Bojong te danken hebben, doch voor ons menschen was het een heel ding, vooral voor mijn lieve, geduldige vrouw heb ik dikwijls, doch tevergeefs naar een buitje verlangd. Zooals U weet, heeft ze 14 dagen plat te bed gelegen, dichtgeknoopt in een "goerita" -L. zal U wel geschreven hebben wat dat is- en bovendien nog eens een doek vastgebonden aan de knieën. Bij die erge hitte en dat onophoudelijke transpireeren kwam spoe­dig de roode hond opzetten; wat verlangde ik voor haar dat ze eens mocht baden. Enfin, het is alles achter den rug en er wordt niet meer aan gedacht, maar het was een heele beproe­ving. Gelukkig aren de nachten lekker koel, zóó zelfs, dat ik haar altijd lekker in een wollen denken inpakte, maar van 's morgens 6 tot 's avonds 6 scheen de zon altijd even fel. De ondergeteekende had er dan nog het pretje van een onbeschrij­felijken stofboel op den weg bij.
Toch is die tijd betrekkelijk spoedig voorbij gegaan. Om de twee uur kwam Didi bij zijn lief Mamaatje, en de zaligheid hem zelf te kunnen voeden -iets waarop wij niet hadden durven rekenen-, de gretigheid, waarmede de kleine lipjes moeders borst zochten, en de dagelijkschen vooruitgang, die in dat teere doch reeds zoo menschelijke wezentje te bespeuren was, o dat waren zóó vele vergoedingen voor hetgeen doorgestaan moest worden. Ons menneke is niet goedkoop gekocht geworden. Heldenmoed en zelfverloochening hebben echter ge­maakt, dat bij de lijdenssponde, en O, macht der liefde, alle smart was vergeten, toen zijn teeder stemmetje weerklonk. Diepen eerbied heb ik voor den werking der natuur, doch dat het eene moeder zóó veel moet kosten, haar kind ter wereld te brengen, zie, dat begrijp ik niet. Ik dank echter God, dat mijne vrouw zulk een ijzersterke constitutie heeft en dat alles wat zij heeft moeten doormaken, niet de minste onaange­name gevolgen heeft achtergelaten. Ja, een ouder heer, vond dar Lotje er weer zóó goed uitziet, dat ik het fransche gezeg­de te hooren kreeg:"Le premier né embellit la femme". Nu, wat dat betreft, ik vind het heel aardig gezegd, maar ik vind dat ze anders geen embellis­sement noodig had. Zooals gewoonlijk was ze in het begin van de zwangerschap wat onlekker, en zag ze er wat betrokken uit. Toevallig juist op den laatsten avond, St. Nicolaas, dat ze in het publiek verscheen. Doch in de laatste maanden vóór de komst van menneke zag zij er juist bizonder goed uit, gevuld in het gezicht, en met een onbe­schrijfelijk lieve uitdrukking in haar oogen. En nu........m­aar een man mag niet zoo zijn eigen vrouw ophemelen.
Ons menneke is toch zóó'n zoet kind, dat ik er mij werkelijk over verbaas. 's Nachts slaapt hij vast aan één stuk en eerst tegen de ochtend vraagt hij om een slokje. Dit vind ik daarom zoo lief van hem, omdat zijn Mamatje nu ook zoo heerlijk hare nachtrust kan krijgen. Ikzelf kan onmogelijk zoo vroeg naar bed gaan; als het dan mijn uurtje is, dan slapen ze allebei als rozen; ventje in zijn wiegje, meestal alles bloot getrapt, zijn handjes naar boven langs zijn hoofdje, en zijn beetjes opgetrokken.
Overdag slaapt hij niet zooveel meer. Als ik tegen etens­tijd thuis kom, ligt hij meestal wakker, en als hij mij dan ziet, is het lachen en gieren van de pret. Dat is een heer­lijk oogenblikje. Dan til ik hem er uit en terwijl ik mij verkleed en verfrisch, leg ik hem in het groote bed. Als ik dan maar even begin te fluiten, doet hij niets dan lachen, en scharmaaien met zijn handjes en trappen met zijn been­tjes. Kraaien doet hij nog niet, maar wel knutteren, alsof hij reeds behoefte had om te praten. Hij wordt geregeld gewogen. Nog geen 3 maanden oud is dit 6 kilo, hetgeen volgens dr. Allebé een kind eerst na de 4e maand behoort te wegen!
Lotje had U ook nog willen schrijven, doch om dit op haar gemak te kunnen doen moet zij eene geschikte gelegenheid afwachten, en vandaag heeft menneke haar aldoor bezig gehouden. Als hij wakker is vindt hij het vreselijk naar om alleen gelaten te worden, en wil hij zijn moesje dicht bij zich hebben.
Hartelijke groeten aan allen en een stevigen zoen van Uw liefh. zoon
Dirk.
*******

Menado 28 November 1896.
Lieve beste Moeder,

Een kort briefje voeg ik bij Lotje's brief, die zich echter verbeeldt, dat zij nog niet genoeg schrijft. 't Is verbazend, zij zou aan de heele wereld wel brieven willen schrijven; ik moet haar bepaald temperen, en dat iemand, die beweerde nooit brieven te schrijven! Onze zoon is natuurlijk wat ons geheel vervult. O Moeder, ik kan U niet beschrijven, hoe ellendig ik het op reis naar Bojong heb gehad, en wat een naar gevoel ik van binnen had. 't Akeligste is het wakker worden. In de eerste plaats geen Lotje naast mij, en dan als de oogen wat zijn uitgewreven, komt Didi ook niet aanzetten. Innig dankbaar was ik, toen ik weer thuis was, alles goed en wel aantrof en wij met zijn drietjes weer bij elkaar waren.
Ik vermoed, dat Lotje U wel alles over ons prachtkind geschreven heeft. Er is niets dan goeds en moois van te ver­tellen. Hij is de vriendelijkheid zelve, en lacht den heelen dag. Alleen van eenzaamheid houdt hij niet, b.v. als ik mij aankleed, leg ik hem zoolang in het groote bed. Dan volgt hij met zijn verstandige , mooie blauwe oogen al onze bewegingen (want meestal helpt Lotje mij aan mijn dasje); loopen wij echter even weg, en blijft hij alleen, dan klinkt opeens zoo'n in-bedroefd ongelukkig huiltje, dat men direct weer naar hem toeloopt.
De wandeling twee maal op een dag door den tuin is nog steeds een evenement. Nu geeft het veel hilariteit, want hij probeert altijd het kleine Leentje in haar neus te pakken. U moest hem ook eens in zijn badje zien, hoe lekker hij dat vindt.
O, lieve Moeder, ik moet er niet aan denken, hoe goddelijk het zou zijn als U dat alles ook kondt bijwonen. Mevr. Koop­mans + Mevr. Buddeberg deelen natuurlijk erg in onze omstan­digheden; maar wij zouden de heele wereld wel met ons willen laten meeleven.
Wij hadden een heel aardigen brief van Sofie en een idem van Minnie. Als ik maar wat meer tijd had, dan had ik ze al teruggeschreven; maar iedereen krijgt een beurt, al is het ook wat laat.
Als ik thuis kom, want het is al laat, slaapt menneke al, zoo jammer, want het is zoo'n aardig snuitje als hij bij mijn thuiskomst lacht. Lotje is weer heelemaal flink. Alleen zij komt den tuin niet uit, maar dat hoeft ook niet. Een stevigen zoen van Uw liefh.
Dirk.

Schrijft U eens de waarheid over ingemaakte ananas.
***************************

Menado, 21 Decb. 1896.

Lieve beste Moeder,

U zult zeker wel teleurgesteld zijn, met deze boot geen brief van Lotje te krijgen, maar de reden is, dat zij een leelijken zweer aan hare rechterhand heeft, waardoor zij niet kan schrijven. De dokter heeft er een jaap in gege­ven, en er is al flink wat uitgekomen, maar het heeft haar flink aange­pakt, en nu verlang ik erg naar huis, om hete lieve kind op te passen. 't Is jammer,, dat ik niet vóór de boot een brief aan U ben begonnen, maar hij heeft ons een dag te vroeg verrast.
Van Uw kleinzoon kan ik U niet anders dan uitstekende berichten geven. Het is een engelachtig lief kind, en zoo verstandig als hij met zijn mooie blauwe oogen kan kijken. Lachen doet hij veel, ja soms schatert hij het uit, en Lotje en mij kent hij al als de beste. Hij slaapt nog steeds den heelen nacht onafgebroken door. Gelukkig heeft Lotje nog volop voedsel voor hem, maar wij moeten toch eens met den dokter overleggen, of hij niet langzamerhand wat bij moet hebben, want het is voor lotje geen kleinigheid, zoo'n groote jongen met zoo'n stevige eetlust te voeden.
Wij zijn nu de in periode gekomen, dat zijn wiegje is afgeschaft, en dat hij in een ledikantje ligt. Zeer tot onzen spijt aan den enen kant, want het was zoo'n snoezig gezicht hem in dat wiegje te zien liggen. Hij ligt daar zoo maar los op zijn matras, zonder kussentjes met een dekentje over hem heen, dat hij echter meestal dadelijk weer wegtrapt.. Geheel natuur, maar niet zoo gezellig als een Hollandsch bedje.
Het is zoo'n sterke jongen, en U kunt hem nu zoo heerlijk aanpakken. Als hij gedragen wordt, wil hij ook niet meer liggen, maar rechtop zitten op den arm, en dan kijkt hij zoo verstandig naar alles wat hem passeert. Ik draag hem nu ook dikwijls, terwijl ik vroeger eigenlijk bang was, hem aan te pakken. Wij hebben nu een kinderwagentje ter leen, totdat het onze van Java komt, want hij werd zoo zwaar en was bijna even groot als leentje (bijgenaamd kortbeentje).
Wij hebben van de week onze eerste pedagogische overwin­ning behaald. Mijnheer verkoos niet t gaan slapen, als het zijn tijd was, en wilde eerst net zoolang rondgedragen worden, totdat hij begon te doezelen, en dan nog een slokje, en dan liefst op moeder's schoot inslapen. (Dit laatste slokje als een extra, wanneer hij al genoeg had gehad).
Dit nu gaat niet altijd op den duur, en toen het zijn tijd was en hij van alles voorzien was, werd hij gewoon in zijn ledikantje gelegd. Dit beviel mijnheer niets en hij begon te schreien, eerst klagend, later driftig en harts­tochtelijk. Wij hebben hem toen maar stil laten liggen, totdat hij zichzelf in slaap had geschreid. De volgende dagen duurde dit telkens wat korter, totdat hij nu maar een enkel ,kikje geeft, en dan spoedig zoet inslaapt. Wij moeten nu zien, of die overwinning blijvend is. 't Is anders een bizonder lief kind, en den ganschen dag hoort men zijn stemmetje niet, als alleen wan­neer hij kraait van pleizier.
O ja, schrijft U toch eens bizonderheden over onze voeding. Hebt U ons alle 3 kunnen helpen, en hoe lang ieder? en hoe is het bij Lot gegaan met elk kind, en wanneer gaf die voor het eerst er wat bij? Heeft zij ze allen zelf geholpen?
Hartelijk dank voor Uw brief van 29 October dien ik nog nader zal beantwoorden. Nu moeder, ga ik naar Lotje kijken. Hartelijke groeten aan allen
Uw liefh. zoon

Dirk.

Wat een brutaliteit van vEmbden U een kaartje te zenden; ik had hem natuurlijk geen annonce gezonden.
**************************